Vragen Over Echtscheiding |
Home · Trouwen en Scheiden · Alimentatie · Verdeling van Goederen · Over de Kinderen · Vragen · A tot Z | ||
![]() |
|
![]() |
|
Home < Verdeling van Goederen < Pensioen < Wettelijke regelingen |
Welke wet geldt er bij scheiding en pensioenen?
Wet van 28 april 1994, tot vaststelling van regels met betrekking tot de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) en daarmede verband houdende wijzigingen in andere wetten 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder 3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder pensioen niet verstaan een ingegaan tijdelijk pensioen of een aanspraak op tijdelijk pensioen op grond van regelingen ingevolge welke alleen een recht op uitkering van pensioen bestaat indien aan betrokkenen aansluitend aan hun dienstverband dat tijdelijk pensioen wordt dan wel zal worden uitgekeerd. 4.Deze wet is van toepassing op pensioen ingevolge: 1. De Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioen 2000, de deelneming in dat bedrijfstakpensioenfonds verplicht was gesteld, voorzover de regeling niet onder onderdeel a viel, of 2. Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de deelneming in dat bedrijfstakpensioenfonds verplicht is gesteld, voorzover de regeling niet onder onderdeel a valt. 5. Deze wet is voorts van toepassing op pensioen als bedoeld in: 6. De wet is voorts mede van toepassing op pensioen dat is opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering, bedoeld in artikel 3 van de Wet tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Stb. 1972, 702) zoals deze wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet privatisering FVP en op pensioen dat is opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van de stichting die op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering FVP is aangewezen. 7. Het vierde, vijfde en zesde lid gelden ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten. 8. Indien op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is, is de wet voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in artikel 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot. 9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen uitkeringen ingevolge enigerlei regeling worden aangemerkt als pensioen in de zin van deze wet. 2. Ingevolge het in het eerste lid bedoelde recht op verevening ontstaat jegens het uitvoeringsorgaan een recht op uitbetaling van een deel van elk van de uit te betalen termijnen van het pensioen, mits binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding van die scheiding en van het tijdstip van scheiding door een van beide echtgenoten mededeling is gedaan aan het uitvoeringsorgaan door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte echtgenoot uit. Ingeval partijen de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten moeten zij een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst aan het uitvoeringsorgaan overleggen. Indien de echtgenoten zulks nalaten kan deze overeenkomst niet aan het uitvoeringsorgaan worden tegengeworpen, zelfs indien de overeenkomst ingeschreven was in het openbaar huwelijksgoederenregister bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. 3. De uitbetaling geschiedt onder de voorwaarden vermeld in de toepasselijke regeling. Indien het tijdstip van scheiding voor pensioeningang ligt of daarmee samenvalt, gaat de uitbetaling in op het tijdstip van pensioeningang, met dien verstande dat deze uitbetaling niet eerder ingaat dan een maand na de datum waarop het uitvoeringsorgaan het in het tweede lid bedoelde formulier heeft ontvangen. Indien het tijdstip van scheiding na pensioeningang ligt, gaat de uitbetaling in een maand na de datum waarop het uitvoeringsorgaan het in het tweede lid bedoelde formulier heeft ontvangen. 4. Het recht op uitbetaling eindigt op het tijdstip waarop het recht op pensioen eindigt of met het einde van de maand waarin de tot verevening gerechtigde echtgenoot is overleden. Het recht op uitbetaling eindigt eveneens met het einde van de maand waarin de echtgenoten een schriftelijke mededeling aan het uitvoeringsorgaan hebben gedaan, dat zij met elkaar zijn hertrouwd dan wel, ingeval van scheiding van tafel en bed, in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, hebben doen inschrijven dat de scheiding heeft opgehouden te bestaan. 5. Na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde formulier verstrekt het uitvoeringsorgaan aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot een bewijsstuk waaruit de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd blijkt alsmede de in het derde lid bedoelde ingangsdatum van de uitbetaling. De andere echtgenoot ontvangt daarvan een afschrift. 6. De tot verevening gerechtigde echtgenoot heeft een recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot indien niet ingevolge het tweede lid een recht op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan is ontstaan, alsmede indien de uitbetaling ingevolge het derde lid ingaat na pensioeningang. In dit laatste geval houdt het recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot op zodra de uitbetaling door het uitvoeringsorgaan ingaat. Op het recht op uitbetaling jegens de andere echtgenoot is het bepaalde bij of krachtens deze wet van overeenkomstige toepassing. 2. Indien het pensioen na ingang daarvan wordt verhoogd of verlaagd, word het bedrag dat voortvloeit uit het eerste lid verhoogd of verlaagd met een evenredig deel van de verhoging of verlaging van het pensioen. 3. Een pensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, het in Artikel 32, vijfde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet genoemde bedrag niet te boven gaat. Artikel 4 2. Mits de echtgenoten binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst aan het uitvoeringsorgaan hebben overgelegd, is het uitvoeringsorgaan gebonden aan hetgeen door de echtgenoten is overeengekomen doch slechts voor wat betreft de periode gelegen na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de overeenkomst. Indien de echtgenoten zulks nalaten kan deze overeenkomst niet aan het uitvoeringsorgaan worden tegengeworpen, zelfs indien de overeenkomst ingeschreven was in het openbaar huwelijksgoederenregister bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. 3. Na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst verstrekt het uitvoeringsorgaan aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot een bewijsstuk als bedoeld in het vijfde lid van artikel 2. De andere echtgenoot ontvangt daarvan een afschrift. 2. Mits de echtgenoten binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst aan het uitvoeringsorgaan hebben overgelegd, is het uitvoeringsorgaan gebonden aan hetgeen door de echtgenoten is overeengekomen doch slechts voor wat betreft de periode gelegen na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de overeenkomst. Indien de echtgenoten zulks nalaten kan deze overeenkomst niet aan het uitvoeringsorgaan worden tegengeworpen, zelfs indien de overeenkomst ingeschreven was in het openbaar huwelijksgoederenregister bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. 3. Na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst verstrekt het uitvoeringsorgaan aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot een bewijsstuk van zijn eigen recht op pensioen. De andere echtgenoot ontvangt daarvan een afschrift; hij ontvangt voorts een opgave van zijn verminderd pensioen. 2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kosten kunnen door onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met onze Ministers wie dat aangaat nadere regels worden gesteld. 2. Voor de toepassing van wettelijke en andere bepalingen met betrekking tot de mogelijkheid om te beschikken over pensioen of een aanspraak op pensioen wordt het deel van het pensioen of de aanspraak op een deel van het pensioen, welk deel niet aan de tot verevening verplichte echtgenoot wordt uitbetaald, geacht niet tot diens pensioen onderscheidenlijk aanspraak op pensioen te behoren. 3. Afkoop in de zin van de toepasselijke regeling is slechts toegestaan indien met de pensioenbelangen van de tot verevening gerechtigde echtgenoot op redelijke wijze rekening is gehouden. 4. Met betrekking tot de berekening en het recht op uitbetaling van het pensioen van de tot verevening gerechtigde echtgenoot in geval van afkoop in de zin van artikel 32a, artikel 32b, eerste lid en artikel 32ba, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, alsmede hetgeen daarmee overeenkomt in de overheidspensioenwetten kunnen door onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met onze Ministers wie dat aangaat nadere regels worden gesteld. 5. Voor de toepassing van wettelijke bepalingen met betrekking tot een volmacht tot invordering van pensioen wordt het deel van het pensioen dat niet aan de tot verevening verplichte echtgenoot wordt uitbetaald geacht niet tot diens pensioen te behoren. 2. Indien een pensioen wordt verminderd wegens samenloop met één of meer andere te verevenen pensioenen wordt het deel, bedoeld in artikel 2, tweede lid, op overeenkomstige wijze verminderd. 2. Niettemin is deze wet van overeenkomstige toepassing op een scheiding die heeft plaatsgevonden vóór 27 november 1981, mits het huwelijk ten minste 18 jaren heeft geduurd en er tijdens het huwelijk minderjarige kinderen waren van de echtgenoten te zamen of van één van hen, en met dien verstande dat het deel bedoeld in artikel 2, tweede lid, slechts één vierde bedraagt van het pensioen dat ingevolge artikel 3, eerste en tweede lid, zou moeten worden uitbetaald, en dat er geen recht op pensioenverevening is voor zover reeds aantoonbaar rekening is gehouden met de omstandigheid dat de tot verevening gerechtigde echtgenoot geen of onvoldoende pensioen had opgebouwd. Ook in geval van een geschil hieromtrent tussen de echtgenoten is het uitvoeringsorgaan gehouden tot uitbetaling ingevolge artikel 2, derde lid, zolang de rechter niet op verzoek van een der echtgenoten anders beslist. 3. Een recht op verevening ingevolge het tweede lid ontstaat slechts indien de mededeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, plaatsvindt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet. Artikel 2, zesde lid, is niet van toepassing. |
|
Vragen over Echtscheiding | Sitemap | Privacy Policy | Links | copyright © vragenoverechtscheiding.nl | |
Meer vragen? Breng ook eens een bezoek aan: Vragen over Solliciteren, Financiele Vragen en Vragen over Verhuizen |